Over Jim Morrison, Jules Deelder en feestjes

Er zijn twee mensen geweest die mij hebben geïnspireerd om poëzie te gaan schrijven.
De eerste was Jules Deelder. Ik weet nog goed dat ik als klein jongetje een interview met hem op televisie zag. Ik heb geen flauw idee meer welk programma het was, of waarover het ging. Ik wist niet eens dat die man dichter was. Ik weet alleen nog één vraag, of Jules Deelder drugs gebruikte. Zijn antwoord was volmondig: “Ja, maar ik ga niet vertellen welke”. En het enige wat ik kon denken was, dat ik net zo wou worden als deze man. Hij had iets fascinerends. Wat hij, overigens nog steeds heeft.

De tweede was Jim Morrison, zanger van The Doors, dichter en lid van de Club van 27. De club waar rocksterren toebehoren als ze zijn overleden op hun 27ste. Een club waar je niet toe wil behoren.

En toch, wou ik ook Jim Morrison zijn.

Het resulteerde in een doodsbenauwd 27ste levensjaar en een dolblij 28ste levensjaar.

In 2001 ondernam ik, een van mijn vele, pelgrimstochten naar Père-Lachaise, de begraafplaats in Parijs waar Jim Morrison begraven ligt. Naast de begraafplaats zit een kroeg, La Renaissance. Het was daar, dat ik Todd Rodriguez tegen het lijf liep. Een dichter uit de Detroit area. Het begin van een lange vriendschap.

Daar, in die kroeg naast de begraafplaats, spraken wij bierdrinkend af, dat wij een dichtbundel zouden gaan schrijven. Hij vijftig gedichten en ik ook vijftig. We zouden het ‘Fifty Fifty’ noemen. Het is ook zo genoemd.

In 2002 kwamen Todd en zijn vriendin, bij mij en mijn meissie, hun vakantie vieren. In 2003 zijn wij hun kant opgegaan.

Het belangrijkste onderdeel van de vakantie in 2003 was Los Angeles. Wij zouden daar zijn op 3 juli. De datum dat Jim Morrison in 1971 overleed. Dat moest en zou iets onvergetelijks worden. Todd had de hotelkamer geregeld in het Alta Cienega Motel, waar Jim Morrison, op en af, voor 2 jaar gewoond heeft. Het lag op loopafstand van de Whisky A Go Go op Sunset Strip. De nachtclub waar The Doors doorbraken, en waar we op deze avond naar de Doors-coverband Wild Child zouden gaan kijken.

De middag van de derde juli 2003 was wild en heet. De avond en nacht waren zo mogelijk nog wilder en heter. Zoveel wilder en heter, dat onze vriendinnetjes snel een ander hotel boekten om niet meer bij ons te zijn.

Hun weg, wij verder. Op naar de plek waar Jim, op een onbewaakt ogenblik, heel de toog ondergepist heeft: Barney’s Beanery!

Eenmaal weer terug in het motel, bonsde ik vlakbij onze Jim Morrisonkamer, nog even op een andere motelkamerdeur, of ze geen zin hadden om te komen partyen? Voordat ik het wist zat iedereen bij ons binnen en was ik, met mijn grote muil, het na een paar uur alweer zat. Uiteindelijk werd ik, buiten, in Los Angeles, op een trap wakker. Gevlucht van het feest voor mijn held Jim Morrison. Een van de mensen waardoor ik ben gaan dichten.

Gelukkig is Jules Deelder onsterfelijk.